Rwanda, twintig jaar geleden. Op de radio wordt een startsein gegeven: ‘Hutu’s, roei alle Tutsi’s uit.’ Massamoord is een feit. Anno 2014 is op dezelfde frequentie een verzoenende soap te horen: Musekeweya. In Foam kun je de tentoonstelling Love Radio zien. Een multimediale expo over deze radioshow en het complexe post-genocide Rwanda.
7 April 1994: de eerste dag van een honderd dagen durende genocide. Hierbij werden ongeveer zevenhonderdduizend Tutsi’s en gematigde Hutu’s op beestachtige wijze uitgemoord. In het fotografiemuseum kun je tot 7 september de expo van fotograaf Anoek Steketee en filmmaker/journalist Eefje Blankevoort zien. Zij nemen je mee op een interactieve reis naar Rwanda.
Soms komen er onderwerpen langs bij CJP waar je als redacteur persoonlijk bij betrokken bent. Voor ondergetekende is dat het Centraal-Afrikaanse land van de duizenden heuvels, de wilde gorilla’s en het volk dat is getraumatiseerd door kapmessen. Daarom bezocht ik op een benauwde dinsdagochtend Love Radio in Foam, om te ervaren hoe een fotograaf en filmmaker het Rwanda van nu in beeld brengen.
Ik herinner me nog goed dat ik als kind een van mijn lievelingsknuffels en onafscheidelijke sabbeldoekje doneerde aan ‘de kindjes in Afrika’. Want die hadden het moeilijk. We deden ook een sponsorloop. Ik rende drie rondjes. Dat was best veel guldens waard. Toen was daar op 25-jarige leeftijd ineens de confrontatie met wat altijd een ver-van-mijn-bed-show leek: een volwassen geworden ‘Afrikaans kindje’ ontmoeten. Eentje waarvoor ik in theorie centjes had ingezameld: de Rwandese P. (Misschien ken je haar verre achterneef, hij doet iets met muziek en zingt over Papaoutai enzo.)
Tijdens mijn studie in Engeland ging ik een avondje wodka drinken en dansen op afrobeats met klasgenootjes. Na een paar dans- en drankroutines vertelde mijn klasgenootje P. ineens openhartig over haar afkomst. Terwijl ik gesponsord rondjes om de kerk rende, probeerde zij en haar familie een nieuw bestaan op te bouwen in een land dat was vernietigd door rassenhaat. In Nederland bestond mijn vocabulaire uit woorden als buutvrij, Gameboy, stoepkrijt, fiets en kindersurprises. Die van haar waren gebaseerd op de concepten vluchten, angst, verdriet. En oh ja. Botten. Die vond ze wel eens tijdens het buitenspelen.
In Rwanda mag je nooit naar afkomst vragen. Daar kun je voor worden opgepakt. Wat best terecht is, want eigenlijk vraag je: ‘ben je familie van moordenaars of is je familie uitgemoord?’ Helaas besefte ik de onbeleefdheid van deze vraag te laat en P. antwoorde dat ze Tutsi is. Ze legde uit dat Rwanda klein is, en de groep overgebleven Tutsi’s nog kleiner. Ook vertelde ze me hoe je in theorie Tutsi’s (klein neusje) van de Hutu’s (grover gezicht) kunt onderscheiden. In de tijd van de koloniebezetting door de Fransen werden de Rwandezen namelijk grofweg om deze uiterlijke kenmerken in twee groepen gedeeld.
Ik raakte gefascineerd door het verhaal van Rwanda. Hoe kun je vreedzaam leven in een maatschappij met mensen die je familie hebben vermoord? De zomer van 2011 ben ik zelf naar het land gegaan om dit met eigen ogen te aanschouwen. Het was een dubbele ervaring. Enerzijds is het een van de mooiste, schoonste (!) landen ter wereld. Er zijn heuvels vol bloemen, mensen met kleurrijke gewaden en niemand gooit vuil op straat. Anderzijds hangt er een sluimerende angst waar ik mijn vinger niet op kon leggen. Mensen leven met elkaar en groeten vriendelijk op straat, maar er stond wel een bewaker met de grootste shotgun allertijden naast de voordeur van P.’s huis. Die wij vervolgens probeerde te overtuigen dat we écht alleen maar een blokje om waren geweest en écht niet net terug kwamen van een underground hiphopparty. Ik werd ook angstvallig in de gaten gehouden, of ik met mijn bijdehante Nederlandse waffel niet te veel ongepaste vragen zou stellen. Erg frustrerend, omdat a) mijn journalistenhart het niet kon verkroppen dat ik niets mocht vragen, b) ik het onbehaaglijke gevoel niet begreep en c) alles zo fucking traag gaat in Afrika. Dat laatste had er niets mee te maken, maar toch… frustratie! Toch werd ik verliefd op het land.
Anouk Steketee en Eefje Blankevoort verloren ook hun hart aan Rwanda. Zij omschrijven het gevoel dat ik ervoer als ‘er klopt iets niet. Het is te mooi, te rustig, te geordend.’ In de tentoonstelling Love Radio proberen ze een antwoord te vinden op de vraag ‘hoe kunnen daders en slachtoffer na een geschiedenis van gruwelijke moordpartijen weer met elkaar samenleven?’ De focus van de expo is het medium radio. Op dezelfde zender die twintig jaar geleden werd ingezet om Hutu’s op te roepen om ‘de kakkerlakken’ af te slachten, wordt nu de radiosoap Musekeweya uitgezonden. Je kunt fragmenten beluisteren van de radioshow, interviews bekijken met makers van de show en luisteraars en prachtige foto’s van het Rwandese landschap bekijken.
Een weggedrukte herinnering aan mijn reis komt boven als ik door de achterste zaal van de expo loop. Door gebrek aan zicht en bril (slechte combinatie) moet ik dicht bij het scherm staan om de ondertiteling te lezen. Daarbij kijk ik vol in het gehavende gezicht van een Hutu-man. Hij legt uit waarom hij meedeed aan de slachting: ‘het was moorden of vermoord worden en ik wist niet beter wist dan dat Tutsi’s de vijand waren’ De indoctrinatie is ergens te begrijpen, dat gebeurt vandaag de dag nog steeds. Zijn gezicht brengt me terug naar een moment waarop ik met samen met P. en haar drie zusjes, broertje en een chauffeur stapvoets over een roodgekleurde zandweg reed. Onderweg naar een familiebarbecue. In contrast met het rode zand doemde er een groep geketende mannen op in felgekleurde oranje overalls. ’Huh, wie zijn dat?’, vroeg ik onnozel. Geen reactie. Besef. Deze mannen waren veroordeelde genocide-moordenaars en ik stond oog en oog met ze. Als naïeve toerist was het een surrealistische ervaring om de mannen te passeren. Ik zat voorin en de rillingen liepen over mijn rug toen ze me stuk voor stuk aankeken en vervolgens lachend mijn aandacht vroegen. Waarschijnlijk door mijn -toen nog- blonde lokken en mijn -nog steeds aanwezige- Westerse uiterlijk. In de achteruitkijkspiegel bestudeerde ik de gezichtsuitdrukkingen van de meiden op de achterbank. Die gaven geen kick. Toen ik ze vroeg wat ze voelden bij het op klaarlichte dag aanschouwen van de mensen die hun familie ombrachten, zei de jongste van het stel: ‘ze hebben hun straf gekregen. We moeten allemaal verder. Ze worden nu ingezet om te werken voor de gemeenschap. Dat is positief.’ Deze vergevingsgezindheid vond ik bizar. Maar misschien zegt het wel iets over de kracht van deze vrouwen. Of de ideologie van verzoening die ze moeten nastreven om door te kunnen. Of het feit dat onze chauffeur een Hutu was. Eefje en Anoek het omschrijven het als volgt: verzoening is weerbarstig en er is niet één waarheid.
De tentoonstelling legt het belang van het medium radio uit in Rwanda. Ik stuurde P. een Facebook-berichtje (ja, in Afrika hebben zo ook internet) met de vraag of zij wel eens naar de radioshow Musekeweya had geluisterd. Ze had er nog nooit van gehoord. Buiten het feit dat veel Rwandezen volgens de expo wel heel veel kracht putten uit show, is radio misschien niet het medium voor Rwandese jongeren die in het buitenland hebben gestudeerd en Facebooken met Hollandse vriendinnen. In april, vertelde P., gaan alle social media op zwart in het land. Dan stuur ik de hele maand berichtjes naar een profielfoto van een brandende kaars. Het (virtuele) symbool voor de intense rouw die jaarlijks in april de toon voert. Want: vergeven? Misschien. Vergeten? Nooit.